Peeters gaat in tegen de vanzelfsprekendheid van meer en langere fysieke verplaatsingen. “De weg van de versnelling blijkt een onzalige weg te zijn. Hij leidt naar meer ongelukken, minder sociale contacten, meer uitsluiting, groeiende afstanden, dreigende energieschaarste en grote capaciteits- en ruimteproblemen.” Tegenover mobiliteit stelt hij MobiliTijd, die toekomstbestendig/volhoudbaar is en rekening houdt met het menselijk tijdsbudget. Die mobiliTijd geeft mensen de kans de dingen te doen die ze nodig hebben om gelukkig te zijn.
Centraal in de benadering van Peeters staat het begrip nabijheid: in onze ruimtelijke plannen moeten we ervoor zorgen dat zoveel mogelijk voorzieningen op korte afstand zijn. Dat maakt het mogelijk om ze lopend, fietsend of met het openbaar vervoer te bereiken. Het zijn de “gelukkige vervoerswijzen”, die bijdragen aan het “Goede Leven”. Een goed leven dat gaat van meer-naar-minder en leidt tot een “bloei-economonie” in plaats van een “groei-economie”. Vooral de stad leent zich daar bij uitstek voor.
Verfrissend is dat Peeters bijna niets zegt over smart cities, zelfsturende auto’s en high-techsnufjes. Niet omdat hij er niets in ziet, maar omdat hij de noodzakelijke veranderingen er niet afhankelijk van wil maken. De bestaande “gelukkige vervoerwijzen” zijn namelijk beter bestand tegen onvoorziene veranderingen. De gelukkige vervoerwijzen zijn antifragiel en kunnen zich aanpassen in plotselinge extreme omstandigheden.
Utopie? Niet volgens Peeters: “De meesten zijn niet verhangen aan hun auto, wel aan de activiteiten die ze met die auto kunnen doen. Als we ervoor kunnen zorgen dat mensen ook zonder auto hun ding kunnen doen (en zelfs beter, gezonder, veiliger, vlotter, goedkoper…), dan maken ze van die auto geen punt meer”. “De val van de Muur, de mobiele telefoon, de afschaffing van de legerdienst, de comeback van de fiets en de tram in de steden, de introductie van het rookverbod in openbare gebouwen en in de horeca… ze bewezen het een voor een. In de vier jaar waarin ik aan dit boek werkte, rukten voorheen marginale fenomenen als bakfietsen, elektrische fietsen, deelfietsen, deelauto’s, stadslandbouw en cohousing op van de marge naar het centrum van de maatschappelijke en politieke actie – meestal in die volgorde.”
Weg van mobiliteit is geen boek van een autohater of een geitenwollensokkenfietser, maar een prikkelend essay van een mobiliteitsfilosoof die de heilige huisjes van het dominante mobiliteitsdenken vakkundig analyseert en omver schopt. Een betoog dat je langzaam tot je moet nemen en op je in moet laten werken, een betoog ook dat een breed lezerspubliek en een fundamentele discussie verdient.
Categorieën