Een stalling voor de deur

Een van de betere medicijnen tegen fietsdiefstal is een goede stalling. Steeds meer gemeenten begrijpen dat en zorgen voor goede fietsklemmen op straat of een bewaakte stalling in het stadscentrum. Wat minder aandacht krijgt, zijn stallingsvoorzieningen in de wijk.

Op een ochtend dit voorjaar vond Rian van Erp, bewoonster van de Utrechtse Nicolaas Beetsstraat, haar fiets terug zonder stuur. Het was niet de eerste keer dat haar fiets of die van haar huisgenoten werd vernield of gestolen. Dat is niet verwonderlijk. De Nicolaas Beetsstraat is gebouwd in een tijd dat fietsen nog nauwelijks bestonden. Het is een straat zonder schuurtjes.

In heel wat steden zijn er buurten zonder fietsenstalling. En dat is heel vervelend, zeker als je weet dat 58 procent van alle fietsdiefstallen wordt gepleegd in de onmiddellijke woonomgeving. Wil een gemeente fietsdiefstal tegengaan, dan zijn goede stallingsvoorzieningen in het stadscentrum of bij het station, simpelweg niet genoeg.

Begrijpen gemeenten dit inmiddels en zijn er gemeenten die echt al een beleid voeren dat gericht is op woonbuurten? Het ministerie van Verkeer en Waterstaat liet om die vragen te beantwoorden een rapport maken over het stallingsbeleid in woonwijken in Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Schiedam, Haarlem, Delft.

Nieuw is het onderwerp ‘fietsparkeren in woonomgeving’ niet. In de Haarlemse Leidsebuurt vond begin jaren tachtig een experiment plaats met de ‘buurtaanpak’. Bewoners, onder leiding van opbouwwerkers, bepaalden min of meer wat er zou gaan gebeuren in het kader van de stadsvernieuwing. Die aanpak leidde onder andere tot een stroom fietsenbergingen. Van 1983 tot en met 1994 werden in één wijk twintig buurtstallingen gerealiseerd met in totaal ongeveer achthonderd plaatsen, nog altijd een onvergelijkbare prestatie op fietsparkeergebied.
In de Utrechtse Vogelenbuurt werd van 1990 tot 1995 gewerkt aan een netwerk van fietsparkeervoorzieningen. Twee adviseurs vonden het pampermodel uit: de fietsklem (mini) als de eenvoudige voorziening bij de voordeur, de trommel (midi), een afsluitbare stallingsvoorziening voor vijf fietsen op dertig tot veertig meter van huis en de buurtstalling (maxi), variërend in grote van twintig tot tachtig plaatsen, maximaal honderdvijftig meter van de voordeur.

Deze inmiddels oude projecten hebben het beleid van gemeenten wat betreft fiets stallen in de woonomgeving geïnspireerd. Grof gezegd zijn er tegenwoordig drie soorten stallingsvoorzieningen die een gemeente kan plaatsen: een fietsenrek, een fietstrommel of een buurtstalling (een collectieve stalling zonder bewaking waarbij bewoners een sleutel krijgen).

Het rapport van het ministerie van Verkeer en Waterstaat laat zien dat het voor gemeenten nog niet zo makkelijk is om echt op grote schaal fietsvoorzieningen van de grond te krijgen. Het plaatsen van goede (met aanbindmogelijkheid!) fietsenrekken is meestal aardig doorgedrongen in het gemeentelijk beleid. Vaak kunnen bewoners het wijkbureau, de wijkcoördinator of rechtstreeks de gemeente benaderen om een goede fietsklem voor de deur te krijgen.

Fietstrommels is een ander verhaal. Sommige gemeenten willen geen trommels op straat. Ze zijn bang voor vandalisme of de welstandscommissie ligt dwars. Zo worden er in Den Haag ondanks eerdere plannen geen trommels geplaatst. De gemeente Rotterdam daarentegen, heeft er al honderd geplaatst. Alsof het fietsklemmen zijn kunnen Rotterdammers gewoon de deelgemeente bellen om in aanmerking te komen voor een trommel. Helaas is er wel een wachtlijst van twee jaar.

Het realiseren van buurtstallingen is voor een gemeente een nogal ingewikkelde zaak, zo blijkt uit de inventarisatie. Ook al staat het in de beleidsvoornemens, concrete werkelijkheid worden buurtstallingen maar mondjesmaat. Waar ligt dat nu aan? Uit de ervaringen in de Utrechtse Vogelenbuurt en in de Haarlemse Leidsebuurt blijkt dat een gemeente heel goed op de hoogte moet zijn van de kansen die er in zo’n wijk zijn: een leegstaand winkelpand, een braakliggend terreintje, een ongebruikte loods etcetera. Buurtbewoners of het wijkbureau kunnen dat soort plekken vaak wel aanwijzen. Maar daarmee is er nog geen stalling.

In het ideale geval zouden initiatieven vanuit de wijk razendsnel moeten worden opgepakt door een projectorganisatie die er een buurtstalling van maakt. Maar in de praktijk zijn er allerlei factoren die de boel vertragen. Zo is een gemeentelijke organisatie slecht ingericht om snel te handelen in een dynamische woning- of vastgoedmarkt. Soms moet er eerst een raadsbesluit worden genomen om een pandje aan te kopen, en dat duurt minstens zes weken. Ook zijn de kosten voor een buurtstalling van tevoren niet altijd goed in te schatten. En dan kan het proces makkelijk vertraagd worden door bijvoorbeeld een welstandscommissie.

In de praktijk blijkt dat veel buurtstallingen er komen dankzij de lange adem van een paar actieve bewoners. Bewoners rond de Rubenslaan in Schiedam zorgden voor een stalling in een groenstrook, gefinancierd door de gemeente. In de Haagse Acaciastraat vochten bewoners sinds 1992 voor een buurtstalling annex speeltuin. In 1999 werd de nieuwe voorziening eindelijk geopend. Onlangs regelden deze actieve burgers een uitbreiding van het aantal stallingsplaatsen door Velovaters (speciale etagerekken met een soort fietslift) te plaatsen. Het geld daarvoor kwam gedeeltelijk van de gemeente, maar er werden ook sponsors gevonden. Dat het gebrek aan stallingsvoorzieningen in sommige wijken vooral bewoners bezighoudt, blijkt uit het feit dat in vrijwel alle onderzochte gemeenten het bewoners of bewonersorganisaties waren die de politiek of gemeente wakker schudde. Dat maakt dat fietsparkeerbeleid voor de woonomgeving eigenlijk het ultieme onderwerp is voor de ‘nieuwe’ politiek. Het gaat over veiligheid en het staat dicht bij de burgers. Politici, grijp uw kans!

Karin Broer
Vogelvrije Fietser, november 2002

Categorieën

Karin broer

Karin Broer

Freelance redacteur van de Vogelvrije Fietser