Fietsen stallen in Utrecht

Uitspraken van rechters

  • “Wanneer is de toestand van een weg gebrekkig?”
  • “Welke oneffenheden zijn zo gering, dat de schade te wijten is aan onoplettendheid van de fietser?” èn
  • “Wanneer heeft de gemeente voldoende gewaarschuwd?”

De antwoorden op deze vragen zijn soms moeilijk te geven, maar wel doorslaggevend voor de schadevergoeding. Ook de rechters geven geen eenduidigheid. Hieronder volgen enkele voorbeelden van uitspraken, die eventueel gebruikt kunnen worden:

  • Een bromfietser valt over een putdeksel die uitsteekt. De gemeente moet de schade vergoeden, want een plotseling niveauverschil van 3 à 3,5 cm veroorzaakt al een ontoelaatbare mate van gevaar, met name voor tweewielers.
    (Hof Leeuwarden, 16-10-1974).
  • Een voetganger blijft haken in een gat van 4 cm breed en 7 cm lang in een brug. De gemeente is aansprakelijk voor alle schade. Voetgangers moeten weliswaar rekening houden met geringe oneffenheden, maar de betreffende sleuven in de brug kunnen niet als gering worden beschouwd.
    (Rechtbank Amsterdam, 23 april 1986)
  • Een bromfietser rijdt tegen een rood-wit-gestreept paaltje op een fietspad. De gemeente is aansprakelijk, omdat (brom-)fietsers op de betreffende plek logischer wijs geen paaltje hoeven te verwachten. De helft van de schade komt voor eigen rekening van de bromfietser, omdat er genoeg ruimte was naast het paaltje en het paaltje vanaf circa 50 meter zichtbaar is.
    (Rechtbank Amsterdam, 4-5-1988).

  • Een fietser loopt ernstig letsel op door een val in een bussluis. Er staat een bord ‘gesloten voor alle verkeer’ en een onderbordje ‘met uitzondering van lijnbussen’. Op het wegdek is met grote witte letters ‘BUS’ vermeld. Verder staan er waarschuwingsborden voor de bussluis. Omdat de betrokken fietser uit een zijstraat kwam vlak voor de bussluis, had deze weinig tijd om de verboden en waarschuwingen te zien. Op grond van eerdere uitspraken van het Hof, oordeelt de rechtbank dat de gemeente aansprakelijk is. Wanneer een gemeente opzettelijk een gevaarlijke situatie creëert om bijvoorbeeld een verbod te handhaven (de bussluis), moet zij met deugdelijke beveiligingsmaatregelen ervoor zorgen dat de veiligheid gewaarborgd blijft. Daarbij moet rekening worden gehouden met het feit dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. De zaak is uiteindelijk met een schikking afgesloten.
    (Rechtbank ‘s Gravenhage in een Kort Geding, 11-3-1994, Hoge Raad 20-3-1992 en Hof ‘s-Gravenhage 15-9-1994).
  • Een bromfietser rijdt in het donker over een kaarsrecht fietspad. Hij ziet te laat dat het fietspad met een slinger om een huis heen gaat en botst tegen het huis. Het gerechtshof veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de schade, omdat de openbare verlichting en de waarschuwingen onvoldoende zijn. De openbare verlichting bestond uit een lantaarnpaal tussen de bomen in de berm tussen fietspad en rijbaan op 60 meter afstand van de verraderlijke bocht. Verder werd de bocht aangekondigd door witte markering in het midden van het fietspad.
    (Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 24-10-1994).
  • Een automobilist raakt in de slip op een weg waar Rijkswaterstaat een dikke laag grind heeft gestrooid. Om de weggebruiker te waarschuwen heeft Rijkswaterstaat het waarschuwingsbord ‘losliggende stenen'(J25) gebruikt. De Hoge Raad is van oordeel dat weggebruikers daarmee nog niet voldoende gewaarschuwd zijn voor slipgevaar. Rijkswaterstaat had ook het bord ‘slipgevaar’ (J20) moeten gebruiken. Rijkswaterstaat moet de schade vergoeden.
    (Hoge Raad, 6-9-1996).

De voorbeelden zijn deels ontleend aan ‘Aansprakelijkheid van de wegbeheerder’, Mr. M.L.M. Renckens, VUGA, Den Haag 1996.