Fietspaden
Fietspaden zijn er in veel soorten en maten. Maar wat maakt een goed fietspad? En waar kiezen gemeenten vaak voor?
Wat is een fietspad en wat is een fietsstrook?
Een verplicht fietspad is een fietspad als het bord G11 (het blauwe bord met de witte fiets) rechts naast het pad staat. Dan ben je als fietser verplicht er te rijden. Bromfietsen en speedpedelecs zijn hier niet toegestaan, al wordt er voor speedpedelecs soms een uitzondering gemaakt met een onderbord. Zo’n onderbord bestaat ook om juist snorfietsers van dit pad te weren. Er zijn ook onverplichte fietspaden, die zijn voorzien van een rechthoekig bordje fietspad in letters (bord G13), soms met onderbordje ‘dus niet brommen’. Sinds brommers binnen de bebouwde kom op de rijbaan moeten rijden, bestaat er ook het fiets/bromfietspad, voorzien van een blauw bord met fiets- en bromfietssymbool (bord G12a). Brommers en fietsers moeten hier rijden, en ook de speedpedelec gebruikt dit pad.
Vrijliggende fietspaden zijn geen onderdeel van de rijbaan. Fietsstroken zijn dat wel. Je hebt ze in drie soorten: fietsstroken met doorgetrokken streep, met onderbroken streep en zogenaamde fietssuggestiestroken. De eerste twee zijn voorzien van een op de weg geschilderd fietssymbool. Automobilisten hebben hier niks te zoeken. Ze mogen er niet parkeren of stoppen. Alleen de onderbroken streep mag een automobilist overschrijden, bijvoorbeeld om een parkeerplaats te bereiken, maar niet om even te stoppen, laat staan parkeren. Met de auto stoppen naast een fietsstrook (op de rijbaan van de auto) is ook niet toegestaan. Autobestuurders mogen de strook wel rijdend overschrijden, maar ze mogen fietsers daarbij niet hinderen.
Een fietssuggestiestrook (stippellijn zonder fietssymbool) is een nepfietsstrook, hier kun je ongestraft met de auto stoppen en zelfs parkeren. Je ziet fietssuggestiestroken tegenwoordig steeds vaker omdat wegbeheerders met deze nepstroken proberen de snelheid van het autoverkeer naar beneden te krijgen. Als fietser ben je niet verplicht erop te rijden, al denken veel automobilisten van wel. De Fietsersbond is geen voorstander van nepsuggestiestroken omdat ze fietsers geen bescherming bieden.
Steeds vaker duiken aan de zijkant van de weg onderbroken strepen op, waarvan het niet altijd duidelijk is wat wij fietsers ermee aan moeten. Om in het buitengebied de snelheid van het autoverkeer naar beneden te brengen, haalt men tegenwoordig (in het kader van Duurzaam Veilig) vaak de middenstreep weg en brengt aan de zijkant onderbroken strepen aan.
Als een weg te smal is voor echte fietsstroken van minstens 1 meter 70, dan gaan wegbeheerders soms rare dingen uithalen, zoals strepen plaatsen op 50 centimeter afstand van de berm. Veel fietsers én automobilisten denken dan dat er een fietsstrook is gecreëerd. Op een dergelijk strookje is het zeer oncomfortabel fietsen.
Volgens de Fietsersbond zijn er maar twee mogelijkheden: of een wegbeheerder kiest voor een zogenaamde kantstrook (een strook om ervoor te zorgen dat de berm heel blijft) van 25 à 30 centimeter breed, of een wegbeheerder kiest voor een echte fietsstrook. Als een wegbeheerder een strook gaat aanleggen die daartussen in hangt – dus breder dan 30 en smaller dan 1,70, dan schept hij volgens de Fietsersbond alleen verwarring.
Hoe breed moet een fietspad zijn?
Wettelijk mag alles. Als een wegbeheerder (meestal de gemeente, de provincie of het waterschap) het blauwe ronde bord met de witte fiets plaatst bij een pad is het een fietspad. Dan moeten fietsers er gebruik van maken, hoe smal dat pad ook is. Maar er zijn wel aanbevelingen waar iedere netjes werkende wegbeheerder zich aan houdt. Als hij dat niet doet en er gebeuren ongelukken, dan kan hij een claim aan zijn broek krijgen).
In de Ontwerpwijzer Fietsverkeer staat dat een vrijliggend fietspad niet smaller mag zijn dan 2 meter. Waarom 2 meter? Een fiets mag volgens het voertuigreglement 75 centimeter breed zijn en fietsers slingeren van nature een beetje. Deze zogenaamde vetergang is afhankelijk van leeftijd, fietservaring, rijsnelheid en het weer. De ontwerpwijzer gaat uit van een standaard vetergang van 25 centimeter. Dan zou je op papier aan een fietspad van 1 meter breedte genoeg hebben. Maar ontwerpers moeten ook rekening houden met ‘schuwafstanden’, afstanden tot de randen van het fietspad en de afstand die fietsers tot elkaar houden bij het passeren. Alles bij elkaar is 2 meter dan een minimumbreedte, maar als het een druk fietspad is of als er brommers rijden dan adviseert de ontwerpwijzer om op zijn minst een minimumbreedte van 2 meter 50 aan te houden.
Hoe breed moet een fietsstrook zijn?
Net als bij fietspaden mogen wegbeheerders wettelijk gezien een fietsstrook zo smal maken als ze willen. Maar ook hier bestaan er aanbevelingen waar veel wegbeheerders zich aan houden. Fietsstroken mogen in principe wat smaller zijn dan fietspaden. Fietsstroken hebben immers een deels makkelijk te overrijden kant. Maar voor de rest gelden eigenlijk dezelfde overwegingen als voor fietspaden. In het ‘Handboek Wegontwerp’, dat aanbevelingen doet over wegen buiten de bebouwde kom, gaat men uit van een minimale breedte van 1,25 meter voor fietsstroken. De Fietsersbond vindt dat daar 1,70 meter had moeten staan, conform het standpunt van kenniscentrum CROW Fietsberaad.
Bij 1,70 meter kunnen fietsers net naast elkaar rijden, bij 2 meter kunnen ze gemakkelijk naast elkaar rijden en bij 3 meter kunnen drie fietsers makkelijk naast elkaar rijden en kan er dus goed worden ingehaald. Net als de schrijvers van de Ontwerpwijzer Fietsverkeer vindt de Fietsersbond dat wegontwerpers rekening moeten houden dat fietsers met zijn tweeën naast elkaar kunnen fietsen. Fietsers zijn tenslotte sociale wezens, bovendien is het noodzakelijk dat bijvoorbeeld moeder en kind naast elkaar kunnen fietsen. Als er geen ruimte is voor een goede strook, dan is het beter om helemaal geen strook aan te leggen. Liever geen strook dan een te smalle.
Hekjes op het fietspad
Wel eens met een fietskar op vakantie geweest? Of met een driewielfiets of ligfiets getoerd? Geprobeerd met een invalidenkar ergens te komen? Dan valt op hoeveel hekjes er op het fietspad staan, vooral in het buitengebied. De bedoeling is vaak brommers te weren of om fietsers voor ‘hun eigen bestwil’ af te remmen. Vrolijk word je er in ieder geval niet van. Wettelijk heeft een wegbeheerder de vrijheid dergelijke dingen neer te zetten. De handboeken hebben het niet over hekjes, maar een wegbeheerder die fietsvriendelijk wil zijn, denkt er ook niet aan. Die zoekt andere oplossingen om brommers te weren of zorgt ervoor dat kruispunten zo zijn vormgegeven dat fietsers niet per hek worden afgeremd.
Gevaarlijke paaltjes op het fietspad
Nederland is bezaaid met paaltjes op het fietspad, vaak staan ze aan een begin van een fietspad om te voorkomen dat er auto’s geparkeerd worden of dat auto’s het fietspad als leuk doorsteekje gebruiken. Maar als fietser schrik je je soms wild, zeker als het een beetje druk is. Mag een gemeente overal maar paaltjes neerzetten en zijn er geen voorschriften voor? In het handboek ‘Ontwerpwijzer Fietsverkeer’ staat duidelijk dat paaltjes een noodmaatregel zijn. Alleen als ze dringend noodzakelijk zijn en het fietspad anders in gebruik raakt als parkeerplaats of rijbaan. Dat is helaas zeker niet de huidige praktijk.In de ‘Ontwerpwijzer Fietsverkeer’ staat een aantal eisen die aan paaltjes moeten worden gesteld:
- goed zichtbaar (goed verlicht)
- haaks op de rijrichting
- de ruimte tussen de paaltjes moet minimaal 1 meter 60 zijn
- bij een tweerichtingenfietspad sluiten de doorgangen goed aan op beide fietsrichtingen
- paaltjes moeten worden ingeleid door ‘markering met reliëf’ op het wegdek.
Dat laatste zie je nog betrekkelijk weinig. Ook op de zichtbaarheid van paaltjes is veel aan te merken. Bekend is dat paaltjes relatief veel ongelukken veroorzaken, en dan zijn de kleine ongelukken nog niet eens meegerekend.
Wanneer zou een gemeente voor een fietspad moeten kiezen?
Mengen of scheiden, heet deze discussie in het verkeersjargon oftewel: zetten we fietsers en automobilisten samen op de weg of geven we ze ieder apart een eigen rijbaan. Wie zich niet prettig voelt op een weg vanwege de rondrazende auto’s, denkt al gauw: geef mij maar een fietspad. Toch is een fietspad of een fietsstrook niet de enige oplossing om een weg prettiger voor fietsers te maken. Er zijn ook andere mogelijkheden:
- Zorgen dat er minder auto’s rijden door de weg voor het autoverkeer onaantrekkelijk te maken (bijvoorbeeld door het instellen van eenrichtingsverkeer, de weg doodlopend maken voor auto’s, drempels aanleggen);
- De snelheid van de auto’s verminderen (weg versmallen, drempels, kruispuntplateaus enzovoort);
- Zijn het vooral vrachtwagens die gevaar en ongemak opleveren? Zorg dan dat dit verkeer een andere route krijgt;
- Een parkeerverbod of een stopverbod voor automobilisten kan er ook voor zorgen dat het fietsen prettiger wordt.
Twee voorbeelden van manieren om de weg onaantrekkelijk te maken voor automobilisten.
De verkeerskundigen van een gemeente denken bij het nemen van een beslissing over dit soort zaken -als het goed- is na over de functie van een weg. In het verkeersjargon gaat het tegenwoordig om de vraag: is het een gebiedsontsluitende weg of een erftoegangsweg? Met andere woorden: is het een weg waar doorgaand autoverkeer van gebruik maakt en waar harder dan 30 kilometer per uur wordt gereden of is het een weg door woongebieden waar 30 kilometer de maximumsnelheid is? In het eerste geval zijn fietspaden en fietsstroken logisch, in het tweede geval worden ze vaak als onnodig gezien. Met weinig, rustig rijdende automobilisten kunnen fietsers inderdaad vaak de weg delen, maar er zijn genoeg redenen te bedenken om hier toch van af te wijken. Bijvoorbeeld als er relatief veel gebruikers van het fietspad behoren tot een kwetsbare groep, zoals ouderen of kinderen. Ook om belangrijke fietsroutes herkenbaar te maken kan men toch besluiten om een fietspad of -strook aan te leggen.
Handboeken over wegontwerp
De instantie die handboeken voor wegbeheerders uitgeeft is CROW, het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Als er een nieuw handboek moet worden gemaakt (of een handboek moet worden herzien), dan wordt er meestal een werkgroep samengesteld, met daarin mensen van de rijksoverheid, provincie en gemeenten, maar ook adviesbureaus en belangenorganisaties als de Fietsersbond.
De twee belangrijkste en meest gezaghebbende handboeken zijn: ASVV: Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom en het Handboek Wegontwerp, gericht op wegen buiten de bebouwde kom. Daarnaast zijn er nog aanbevelingen, publicaties, ontwerpwijzers over specifieke onderwerpen. Het gezag dat dit soort publicaties heeft, varieert.
Ontwerpwijzer Fietsverkeer: handboek fietsvriendelijke infrastructuur
Op initiatief van de Fietsersbond is in de jaren tachtig een werkgroep van het kenniscentrum CROW aan het werk gegaan om een handboek over fietsvriendelijk ontwerpen samen te stellen. In 1993 werd het gepubliceerd onder de titel ‘Tekenen voor de Fiets’, met als ondertitel ‘Ontwerpwijzer voor fietsvriendelijke infrastructuur’. De herziene druk van april 2006 heeft een nieuwe titel gekregen: Ontwerpwijzer Fietsverkeer, CROW 230. In dit handboek worden hoge eisen gesteld. De aanbevelingen over bijvoorbeeld fietspadbreedtes of eisen aan een netwerk van fietsroutes in de Ontwerpwijzer worden door wegbeheerders helaas nog niet klakkeloos overgenomen. Maar duidelijk is wel dat de Ontwerpwijzer in de loop der tijd aan gezag heeft gewonnen. Sommige aanbevelingen zijn overgenomen in algemene handboeken als de ASVV of het ‘Handboek Wegontwerp’.