‘Vagebondeerende wielrijders’

Revolver en sloffen onmisbaar voor fietskampeerders

handvatrevolver

De opkomst van het kamperen is nauw verbonden met de fiets. Maar het fietskamperen was wel omstreden. ‘U moest zich schamen en voorts zou het uw toekomst in gevaar kunnen brengen, want aldus wordt onze stand en onze positie niet opgehouden.’

Nomaden, zigeuners, soldaten en landlopers kenden natuurlijk al eeuwenlang de tent. Maar het kamperen als vrijetijdsbesteding ontstond eind negentiende eeuw in Engeland. Bij de Britse upper class  raakte toen het toeren door de natuur in zwang. De eerste kampeerders gingen aanvankelijk met paard en wagen, maar ze pakten gretig de fiets toen die eenmaal beschikbaar was.

Hoge bi
In 1867 verscheen de hoge bi, de fiets met het extreem grote voorwiel. Geen model om bagage mee te nemen, maar de Brit Thomas Stevens reed in 1884 op een dergelijke fiets van San Francisco naar de oostkust. Met in zijn stuurtas alleen het hoognodige: een regenjas, een slaapzak, een paar sokken en een revolver.
Naast de hoge bi’s waren er driewielers die al veel geschikter waren voor toertochten. Er kwamen echte toerfietsclubs zoals de Bicycle Touring Club (in 1878) die zich later vanwege de driewielers omdoopte tot Cyclist Touring Club. De club begon met 80 leden, in 1885 waren dat er al 20.000.
Oprichter was Thomas Hiram Holding. Hij zou de grondlegger van het moderne kamperen worden. Holding (1844-1930) maakte als kind kennis met kamperen, toen hij in 1853 met zijn ouders in een groep van 300 mensen met paard en wagen, (zo’n ‘wagon train’ uit de westerns) de Verenigde Staten doorkruiste.

 

hondenverjager
Honden waren ook vroeger niet altijd de vrienden van fietsers. Beeld-auteur: Michiel Slütter

Safety
Aan het eind van de negentiende eeuw begon het rijwiel op onze fiets te lijken. De safety – lang niet zo gevaarlijk als die hoge hoge bi’s – werd in 1885 uitgevonden. Drie jaar later kwam Dunlop met de comfortverhogende luchtband. Holding, een ervaren kanokampeerder, zag meteen de potentie van deze fiets voor het trekkend kamperen. Net als met de kano kon hij op deze fiets de natuur in en ergens in het veld overnachten. Hij maakte een lichtgewicht kampeeruitrusting die slechts 6,6 kilo woog: een kleine tent van speciaal geweven dichtgeweven Egyptische katoen, een donsdeken, een spiritusbrander en een grondzeil met wollen gronddeken. Met deze uitrusting deed hij mee aan tochten van de Cyclist Touring Club. Als andere leden in een hotel overnachtten, zette hij zijn tent op. Hij baarde opzien door ook op het jubileumfeest in Harrogate in 1899 de nacht in zijn tent door te brengen. Ondertussen werkte hij rustig door aan allerhande uitvindingen om de kampeeruitrusting te verbeteren.

Holding schreef boeken over zijn ervaringen en uiteindelijk leidde dat tot de oprichting van  Association of Cycle Campers (ACC), die in 1901 begon met 13 leden en uiteindelijk uitgroeide tot de grootste kampeerorganisatie in Groot-Brittannië (The Camping and Caravanning Club, nu 330.000 leden).

‘Vergroezeling’
Begin twintigste eeuw was er in Engeland dus al een vereniging die zich met fietsen en kamperen bezighield. In Nederland lag dat anders. In oktober 1905 verschijnt in de Kampioen, het verenigingsblad van de ANWB (opgericht in 1883 en toen nog een echte club van fietsers), het eerste uitgebreide artikel over het fenomeen kamperen. Auteur Henri Meijer vindt het maar niks. Hij noemt het een ‘imitatie van het Zigeuner-leven’. ‘Wat al goede dingen op het gebied van reiskleding en uitrusting hebben we niet van onze Engelsche sportbroeders afgekeken’, schrijft Meijer, maar kamperen, nee, dat was voor Meijer en wellicht veel ANWB’ers een stap te ver. Hij ziet alleen maar ‘een toenemende vergroezeling en vergoring van de wigwam, den inventaris en de bewoner.’Clubs die in Engeland het kamperen propageren, kunnen volgens Meijer rekenen op ergernis ‘van vele braven lieden van de oude stempel die voor buitenissigheden en excentriek gedoe (…)  geen andere uitdrukking kennen dan een verontwaardigd: shocking.’

Vagebondeerende wielrijders
Toch waren er Nederlanders die wel interesse toonden. In 1906 meldde een Nederlandse student zich bij de ACC. Deze Wouter Cool wordt de auteur van één van de eerste kampeerboeken in het Nederlands. In 1908 schrijft hij in het tijdschrift Buiten een artikelenreeks met de titel Vagebondeerende wielrijders, later gedeeltelijk herdrukt in de Kampioen van 1910.
Ook Cool kreeg te maken met negatieve reacties. Toen hij weer in Nederland woonde, reageerde zijn chef met: ‘Wie gaat er nu ’s avonds op de hei of aan de bosrand op zijn rug liggen, als hij in staat is met vrouw en kinderen in een behoorlijk pension te bedde te trekken! U moest zich schamen en voorts zou het uw toekomst in gevaar kunnen brengen, want aldus wordt onze stand en onze positie niet opgehouden.’

Slee en Denig
Niet alleen Cool leerde het kamperen in Engeland, ook twee andere pioniers, Frans Slee en Carl Denig. In 1910 ging Denig, grondlegger van het latere tentenbedrijf naar Engeland voor een opleiding tot kleermaker. Daar werd hij enthousiast voor het kamperen. In 1912 ging hij met twee vrienden naar Isle of Wight met een zelfgemaakte tent. Ze werden opgepakt als spionnen omdat ze per abuis op een militair oefenterrein de nacht hadden doorgebracht.

Zowel Slee, oprichter van de latere buitensportzaak, als Denig maakten in die periode hun eerste lichtgewichttenten. Denig richtte bovendien met zijn zus Louise en een paar vrienden de eerste kampeerclub op van Nederland : De Nederlandse Toeristen Kampeer Club uit 1912. Een vereniging die nog altijd bestaat (zie www.kampeerclub.nl). Het waren allemaal jonge mensen die in het kamperen een geweldige mogelijkheid zagen om met beperkte middelen de natuur te beleven.

Japansch mandje
Kamperen moest echter nog geleerd worden. Wouter Cool gaf in zijn artikel uit De Kampioen vooral praktische wenken. Hij beschrijft bijvoorbeeld zijn uitrusting. Naast een tent, ‘een windkussen, een petroleumstel, een groote deken van eierdons’, beschrijft hij een ‘keukenuitrusting die voornamelijk bestaat uit aluminium, zoals drie in elkaar passende pannen met lepels, vorken, boter- en zoutdoozen, melkflesschen, bekers en nog veel meer’. Hij noemt ‘toiletartikelen, verbandmiddelen, sloffen, kaarten, kompas’. ‘Dit te complementeeren in allerlei variaties als bijvoorbeeld een revolver of een schildersstoeltje.’
Hoe ging dat op de fiets? Cool adviseert: ‘In een licht Japansch mandje gaat voorop de tent met toebehooren; achterop de keuken met in twee tasschen, als bij het zadel van een paard, te eener zijde de toiletzaken, aan den anderen kant de kaarten.’ (…) ‘Het petroleumstel wordt met een haak bevestigd aan de middenbuis; langs een andere stang van het frame zijn de tentstokken geknoopt, en dan opgestegen en “voorwaarts”!’ Waar de revolver een plaats zou moeten krijgen, vertelt hij niet.

Jachtopziener
Vrij kamperen mag in die tijd nog, althans er zijn geen regels want het kamperen was tot dan toe een onbekend verschijnsel (later komen die regels er wel als tal van gemeenten een kampeerverbod instellen). Cool schrijft: ‘..nadert een boer of jachtopziener, ga dan regelrecht naar hem toe, noemt naam, werkkring en doel van het verblijf, hetgeen alle wantrouwen ontwapent en het succes geeft, dat zoogoed als nimmer de toestemming geweigerd wordt, vooral als men door inkoop van eieren en melk een zeker voordeel aanbrengt.’

‘Overvalling en berooving’
Fietsen baart nog altijd opzien, zeker bepakte fietsen, blijkt uit Cools woorden. ‘Nageroepen wordt men in ons vroede vaderland natuurlijk overal, doch daaraan went men, en het doel is ook niet, om in bewoonde streken te blijven.’
Denk niet dat er in die jaren geen angst was voor criminaliteit. ‘De fietsen kunnen desnoods binnen de tent – beter blijven zij daarbuiten -, schuilen onder het afdak, door riem of ketting gekoppeld tegen dadelijk wegstelen. (…) De angst van velen is vrees voor overvalling en berooving. Maar nimmer hebben wij daarvan iets bemerkt.’

Oefenkampen
Na deze beginjaren krijgt het kamperen een groter bereik. Na de eerste wereldoorlog komen er goedkope legertentjes op de markt. Het fietsbezit groeit onstuimig: van rond de 200.000 in 1900 tot twee miljoen in de jaren twintig. De ANWB gaat zich in 1939 serieus met kamperen bezig houden. Er komen speciale oefenkampen om te leren kamperen. En na de tweede wereldoorlog groeit de belangstelling voor kamperen verder. Maar met de grote groei van het aantal auto’s in de jaren zestig, gaat het dan voor velen allang niet meer over het kamperen met bescheiden middelen te voet en per fiets.

Categorieën

Karin broer

Karin Broer

Freelance redacteur van de Vogelvrije Fietser